Zoals een Zegen Heil bewerkt, is ook de vloek een machtig woord; niet alleen een onheilspellende, maar ook onheilbrengende uitspraak. De uitwerking van de vloek openbaart zich in allerlei rampen zoals ziekte, dood, misoogst, gevangenschap (Deut. 28:15-68). Door de vloek wordt een mens geïsoleerd in de gemeenschap, prijsgegeven aan dreiging en ondergang (Gen. 4:11). Een land dat vervloekt is, verkwijnt en verwelkt (Jes. 24:4 v). De vloek bepaalt het lot van steden en volken (Gen. 9:25; Num. 22-24). God verijdelt een vervloeking van Israël en verandert deze in een Zegen (Num. 23:11 v). Ook een ongegronde vloek treft geen doel (Spr. 26:2).
In de chr. gemeente wordt de vervloeking afgezworen (Luc. 6:28; Rom. 12:14; Jak. 3:8-1 1). Paulus heeft gezinspeeld op desastreuze gevolgen van het leven onder de ‘wet’ omdat ieder die zich niet aan alles houdt wat geschreven is, vervloekt is.
Maar de Christus werd zelf een ‘vloek’, een gedoemde, en heeft daardoor de kracht der vervloeking weggenomen (Gal. 3:10 w).