Het Hebr. mabboel wijst op de hemeloceaan die zich door sluizen of vensters boven ons op de aarde kan storten (Gen. 7:11 b). Het wordt meestal met zondvloed (= grote vloed) vertaald (Gen. 6:17; 7:6; 9:11; 11:10; Ps. 29:10). Het Hebr. woord tehoom betekent watervloed in de oceaan rondom en onder de aarde. Het accent valt vaak op zijn diepte, waarin mensen verdrinken (Ex. 15:5; Jona 2:4; Job 41:23; Ps. 68:23; Jes. 5 1:10). ‘De wateren kwamen mij tot aan de keel, de diepte omsloot mij’ (Jona 2:6; vgl. Ps. 42:8; 71:20). Water is echter niet alleen een vijand, maar ook een vriend. De diepte, het grondwater, is een bron van zegen (Gen. 49:25; Ps. 78:15; Ex. 31:4). De door- duisternis bedekte tehoom in het begin van de schepping (Gen. 1:2) is niet de anti-goddelijke macht, een mythologische gestalte zoals Rahab (Jes. 30:7; 51:9; Ps. 89:11) of Leviatan (Jes. 27:1; Ps. 74:14; 104:26), maar is deel van de schepping waarover God heerst, die Zijn naam looft (Ps. 77:17; 148:7).