Dit woord duidt vaak de mens aan als sterfelijk en zondig wezen voor God (Gen. 16:3; Ps. 56:5; 79:39; Jes. 31:3). Ook bij Paulus ligt daarop de nadruk: de gezindheid van het ‘vlees’ is vijandschap tegen God, die naar het vlees leven, zullen sterven, maar de gezindheid van de Geest is leven en vrede (Rom. 8:6 v). ‘Vlees en bloed’ gaan voorbij aan de openbaring van God (Matt. 16:17) en kunnen het Koninkrijk van God niet beërven (1 Kor. 15:50). Vlees kan echter ook een ander woord voor lichaam en lijfelijke verwantschap zijn (Lev. 13:13; Gen. 2:23 v; Matt. 19:5). ‘Vleselijke’ begeerten, – wijsheid, – gedachten zijn die welke vol zijn van menselijk egoïsme en domheid (2 Kor. 1:12; Kol. 2:18; 1 Petr. 2:11). Wat incarnatie, vleeswording van het Woord wordt genoemd, is het wonder van de geboorte van de Messias (Joh. 1:14). Het eeuwige, Goddelijke woord, werd een schepsel, een sterfelijk mens.
Vlees
Deel dit artikel op: