Van het hart, dat wil zeggen, van het willen en denken (Ex. 4:21; Ps. 95:8; Mare. 6:52; 2 Kor. 3:14), als mensen zich niet laten leiden door God, maar zich tegen beter weten in eigenzinnig gedragen. Ook de nek wil niet buigen, het volk is hardnekkig en luistert niet (Neh. 9:29; Jer. 17:23). Deze verharding lijkt zo onbegrijpelijk dat zij door een hogere macht bewerkt schijnt te zijn, een goddelijke straf is: ‘De HEER verhardde het hart van de Farao’ (Ex. 9:12), ‘Hij heeft hun ogen verblind en hun hart verhard’ (Joh. 12:40; vgl. Jes. 6:9 v). In de ‘gedeeltelijke verharding’ van Israël met betrekking tot de evangelieverkondiging, die tijdelijk is, ziet de apostel Paulus het plan van God de heidenen het heil te schenken (Rom. 11:11, 25).