Vergelding


Beloning of straf. De laatste volgt op de overtreding (Hebr. 2:2). Ieder die schade heeft geleden krijgt genoegdoening. De regel van het ‘oog om oog en tand om tand’ is een beperking van de bloedwraak, die altijd escaleert (Ex. 21:23 w; Lev. 24:19 v). Maar ook trouw en liefde worden vergolden of beloond (Ruth 2:12; 1 Sam. 26:33; 2 Sam. 22:21; Matt. 6:4; Hebr. 10:35).
Het is het geloof van velen in Israël dat de HEER een ieder vergeldt naar zijn wegen (1 Kon. 8:39; Job 34:11; Ps. 62:13; Spr. 24:29; 2 Tim. 4:14). Maar ziekte, armoede mogen toch niet als een straf voor persoonlijke zonden beschouwd worden (Luc. 13:1-10; Joh. 9:2). Ze zijn een beproeving van het geloof (Hebr. 12:4 w).
De profeten spreken wel van vergelding door een goddelijk gericht (Am. 3:2; 5:11; Luc. 21:22), maar roepen tegelijk op tot boete en bekering (Hos. 12:7) en getuigen ook van vergeving (Jer. 18:1-8; Ez. 18:21). Vergeving Verzoening.