Tent


In oude tijden leefden de aartsvaders en Israël op zijn tocht door de woestijn, in tenten. Later worden de huizen waarin men woont, op archaïsche manier ook nog wel ‘tenten’ genoemd (2 Sam. 20:1; Job 15:34; Ps. 84:11; Jer. 30:18). Als Petrus voorstelt op de berg der verheerlijking 3 tenten op te slaan, worden misschien – loofhutten bedoeld (Matt. 17:4). Ons lichaam heet een aardse tent (SV: tabernakel!), die gemakkelijk afgebroken wordt (2 Kor. 5:1, 4), maar de rechtvaardige wordt opgenomen in een eeuwige tent (SV: tabernakel, Luc. 16:9). De apostel Paulus, was, evenals Aquila van beroep tenten- of tentendoekmaker (Hand. 18:3).