Het heiligdom in Jeruzalem, dat in de tijd van Salomo werd gebouwd (1 Kon. 6:1-38; 7:15-22). Het was een langgerekt gebouw, met een voorhal en twee kamers: het heilige en het allerheiligste (waarin de ark was geplaatst). In het heilige bevonden zich het reukofferaltaar, de tafel der toonbroden en de 2 x 5 kandelaars. Het brandofferaltaar stond buiten op het voorplein, evenals de koperen zee en de 10 koperen wasvaten (1 Kon. 8:64; 1 Kon. 7:23 w). De tempel werd in 587 v. Chr. door de Babyloniërs verwoest (2 Kon. 25:13-17). Het duurde tot 520 v. Chr. voordat hij op de oude plaats werd herbouwd (Ezra 6:3 w). De ark is verdwenen. En i.p.v. 10 kandelaars staat er een menora, een 7-armige kandelaar (Zach. 4:2). Deze tempel werd vanaf 19 v. Chr. door Herodes de Grote op grootscheepse wijze gerestaureerd en vernieuwd (vgl. Joh. 2:20). De grote voorhof der heidenen, voor ieder toegankelijk, was omgeven door zuilenhallen, waarin o.a. ‘geleerd’ werd (Luc. 2:46; 19:47; 21:37). Via trappen kwam men op de voorhof der vrouwen, van de mannen en de voorhof der priesters, die voor leken verboden was. Tussen het heilige en het allerheiligste hing een groot gordijn (Matt. 27:51).
Sinds de verwoesting van de tempel door de Romeinen in 70 n. Chr. is de ‘dienst der verzoening’ op deze plaats gestaakt. Stefanus heeft gezegd: de Allerhoogste woont niet in tempels met handen gemaakt (Hand. 7:48). Het evangelie van Johannes wijst Jezus aan als de nieuwe tempel van Gods inwoning (2:19 w), en Paulus merkt op dat de chr. gemeente een tempel is van de H. Geest (1 Kor. 3:16 w; 2 Kor. 6:16; Ef. 2:21).
In Joh. 10:22 v wordt het feest van de tempelwijding genoemd, gedenkdagen van de reiniging van het heiligdom in Jeruzalem na de ontwijding door Antiochus Epifanes in 164 v. Chr. (Chanukka).
In het o.t. wordt vaak over tempels van góden der volkeren gesproken. In het n.t. horen we ook over de Samaritaanse tempel op de berg – Gerizim (Joh. 4:20) en het wereldberoemde heiligdom van – Diana te Efeze (Hand. 19:27).