Dit is altijd uit-tellen, bv. koeien en schapen uit de kudde wegtellen en toe-tellen, deze dieren naar een ander toe rekenen (Gen. 32:14 w). De overpriesters telden Judas 30 zilverstukken uit, zij stelden hem die ter hand (Matt. 26:15). Er wordt uit-gerekend en in-gerekend. In het boek Numeri (= getallen) worden de Israëlieten 2 x geteld. Met name de mannen vanaf 20 jaar, die door deze monstering in het leger in-geteld worden (Num. 1) en de Levieten, die voor de tempeldienst worden ingerekend (Num. 3:39; 2 Kron. 31:2). Een andere telling wordt in Numeri 26 beschreven. Nu gaat het over de verdeling van het land, een toe-tellen naar het bewonen van Kanaan dat onder de stammen verdeeld zal worden. Een ander werkwoord voor tellen, paaqad, betekent ook een opdracht geven, aanstellen (1 Kron. 9:29). Elke getelde in Israël is een geroepene, die blijkens een bijdrage van een halve sikkel aan God, in dienst staat van de Koning van Israël (Ez. 30:13). In het tellen is de mens een soort lotsbe-schikker. Kan men eigenlijk wel mensen tellen? Heeft zelfs een koning wel zeggenschap over leven en dood? Het is huiver voor de overmoed van een mens, die spreekt uit het verhaal van Davids volkstelling in 2 Sam. 24.
Joab maakte bezwaren: waarom wenst mijn heer dit? (vs. 3). Er behoeft geen leger bijeengeteld te worden. David manifesteert zich als een absoluut heerser. Het volk moet onder de hand van de teller doorgaan (Jer. 33:13). Als de pestziekte uitbreekt weet de koning dat niet hij de heer is van het volk.
Maar de dagen moeten wel geteld worden. De wijze heeft een naam voor zijn tijden, hij telt ze weg uit chaos en vergetelheid, en legt ze als bouwstenen in zijn levenshuis (Ps.90:12).