Hebr. ohél mo’eed = tent van ontmoeting of samenkomst,
Lat. tabernaculum = hut, taberna = planken huis. De tabernakel is het verplaatsbare heiligdom van Israël in de woestijn, dat buiten het kamp stond (Ex. 33:7-11; Num. 11:24-31), een huis voor de -» ark (Ex. 40:21), waar God verscheen en met Mozes sprak (Ex. 33:9 w; Num. 12:5 w). De Hebreeënbrief noemt deze tent een afbeelding en schaduw van de hemelse, de ware tabernakel, waarin Christus als Hogepriester dienst doet (8:2, 5; vgl. 9:2, 10, 21). Op de nieuwe aarde zal God Zelf in een ‘tent’, een tabernaculum wonen en bij de mensen zijn (Openb. 21:3).