Synagoge


Gr. sunagogè = vergadering of proseuchè = gebedsplaats. De LXX vertaalt het Hebr. ‘eeda, gemeente, met sunagogè, maar in het n.t. is synagoge met uitzondering van Jak. 2:2 (NBG: vergadering), altijd het gebouw waar de gemeente samenkomt. Er waren in Israël en ook in Jeruzalem overal synagoges en blijkens Handelingen der apostelen waren er daarbuiten voor de joden in de diaspora (verstrooiing) vele synagoges, ‘in elke stad’ (Hand. 15:21). De synagogedienst was een aanvulling op de tempeldienst en na 70 n. Chr. als de tempel verwoest is, een vervanging ervan. De eredienst op sjabbat en hoogtijdagen bestaat uit de lezingen uit Wet en Profeten, gebed en prediking en dient door minstens tien mannen bijgewoond te worden (zie o.a. Luc. 4:20; Hand. 13:15).