Hebr. masjaal, Gr. parabolè (wijsheid), de uitspraak van de wijze leraar, die het op elkaar lijkende en zijn tegenstellingen bijeenbrengt, het chaotische uiteenlegt, het bonte leven in regels ordent, mensen benoemt tot huichelaars, rechtvaardigen, booswichten, dwazen; hij is de meester met zijn lessen: ‘kom niet op het pad der boosdoeners’ (Spr. 4:14), ‘wie zijn huis in een kwade reuk brengt, erft wind’ (11:29). Spreuken zijn dus krachtige taal, ‘machtswoorden’ die diep doordringen in het hart van de leerling (Pred. 12:11) en de weg wijzen. Ze hebben de vorm van korte gezegden, spreekwoorden, maar ook van leergedichten en gelijkenissen (Spr. 7:6-27; 9:1-12). Salomo, wiens wijsheid zeer groot was en die 3000 spreuken gaf over bomen, vogels, vissen en kruipend gedierte (1 Kon.4:33), was de patroon van de wijzen in Israël (Spr. 1:1; 25:1; Pred. 1:1). Buiten het boek der Spreuken vinden we de masjaal ook bv. in Num. 23:7 w; Ez. 16:44; Joh. 4:37. Veel gelijkenissen van Jezus zouden ook ‘spreuken’ van de Meester genoemd kunnen worden (Matt. 13:36-43; Joh. 16:25, 29).