Vertaling van:
- het Hebreeuws: cheeq. D.i. het onderste deel van de voorzijde van het menselijk lichaam, de schoot waarop men een geliefde, een kind, een dier koestert (Gen. 16:5; 2 Sam. 12:3; 1 Kon. 1:2; Luc.16:22);
- de plooi van het gewaad boven de gordel waarin men geld, zijn handen of dingen verbergt (Jes. 65:6; Spr. 16:33; Num. 11:12; Luc. 6:38). In dit geval wordt cheeq vaak met boezem vertaald (Ex. 4:6 v; Ps. 74:11). Aan iemands boezem liggen bij een maaltijd is een houding van grote vertrouwelijkheid (Joh. 13:22; vgl. 1:18);
- van het Hebreeuws: béthèn. De buik, ook de moederschoot, baarmoeder (Gen. 25:23 v; 30:2; Deut. 7:13; Luc. 1:41).