Schip


In het o.t. wordt over Tarsis-schepen gesproken (1 Kon. 10:22; 22:49). Dat zijn schepen die metalen vervoeren (tarsjisj = hoogoven), vooral uit Foenicië afkomstig, of met Fenicische zeelui bemand (Ez. 27:25; vgl. 1 Kon. 9:26 vv). In Ez. 27:5 vv wordt de bouw van zulk een schip beschreven.
Een korenschip als waar Paulus op vervoerd werd, bood plaats aan niet minder dan 276 man (Hand. 27:6, 37).
De vissersschepen van het meer van Galilea waren uiteraard veel kleiner. De verhalen van Jezus in zo’n boot (Mark. 4:35 vv; 6:45 vv; Luc. 5:22 vv) geven aanleiding tot de voorstelling van de HEER, die in het schip van de kerk in de wereld uitvaart (vgl. Jac. 3:4; 1 Petr. 3:20). Schipbreuk is symbool voor verwoesting (Ez. 27:25-34) en voor het stuklopen van het geloof (1 Tim. 1:19).