Scheppen


Deze werkzaamheid wordt in de bijbel alleen aan God toegeschreven. Hij is het die op wonderbaarlijke wijze de hemel en de aarde, de dieren en de mens maakt (Gen. 1:1, 21, 27; 5:1; Mare. 13:19; Openb. 4:11). Zijn scheppingswerk is echter niet beperkt tot het begin, Hij schept telkens iets nieuws (Num. 16:30; Jer. 31:22). God schept ook midden in de geschiedenis. Zijn schepping is niet afgesloten aan het eind van de 6e dag, al ‘rustte’ Hij op de 7e dag van Zijn werk (Gen. 2:3). Hij is de Schepper van het volk Israël (Jes. 43:1, 15 vgl. Deut. 32:6,10), Hij bewerkt heil en schept onheil (Jes. 45:7), Hij heeft de smid geschapen én de verderver (Jes. 54:16), Hij schept de vrede (Jes. 57:19), de jubel in Jeruzalem (Jes. 65:18), de nieuwe mens (Ef. 2:15). De nadruk die Johannes legt op het scheppen door het woord (1:1 w) heeft bij Paulus een parallel in de overtuiging dat de Messias, de eerstgeborene van de ganse schepping, de uitvoerder van Gods scheppingswerk is (Kol 1:15 v; vgl. Hebr. 1:2).