Schaduw


De schaduw van een boom o. een huis is verkwikkend in de zonnehitte (Hos. 4:13 v; Jes. 25:4; Jona 4:5 v; Mark. 4:32). Daarom heeft schaduw vaak de betekenis van bescherming (Num. 14:9; Ps. 121:5; KI. 4:20). Persoon en schaduw horen bijeen. In de schaduw van God of van de dood vertoeven, betekent in hun nabijheid verkeren (Ps. 91:1; Matt. 4:16). Het getuigt van de kracht van de rots Petrus dat zelfs zijn schaduw mensen geneest (Hand. 5:15). Een negatief accent valt op de schaduw als gedacht wordt aan zijn vluchtigheid en luchtigheid (vergeleken met de massiviteit van wat schaduw geeft). ‘De mens gaat daar heen als schaduw’ (Ps. 39:7; vgl. 109:23; 144:4; Pred. 6:12). ‘Dingen, die slechts een schaduw zijn van wat komen moet’ (Kol. 2:17; vgl. Hebr. 8:5; 10:1).