Rust


Zich bij de vaderen neerleggen (om te slapen) is een gewone omschrijving van sterven (Deut. 31:16; 1 Kon. 1:21; 11:43 etc.). Het land heeft rust wanneer het niet door vijanden belaagd wordt en er geen oorlog is (Richt. 3:11; 2Kron. 14:6; Jes. 14:7; Ps. 122:6). Salomo heet een man van rust omdat er vrede heerst in zijn dagen (1 Kron. 22:9). De rust is de verademing voor hen die vermoeid zijn van het reizen en trekken (Deut. 12:9; Jes. 66:1; Jer. 31:2; Mich. 2:10), in het bijzonder die van het beloofde land (Ps. 95:11, Jes. 63:14). Men verheugt zich over de rust na het werken en zwoegen (Pred. 4:6; Jes. 28:12), de sabbatsrust (Lev. 23:39; 25:5), de rust van de slaap (Joh. 11:13).
Zo spreekt de Hebreeënbrief over het leven na de aardse strijd en trektocht als het land van de rust (n.a.v. Ps. 95:7, 11; Hebr. 3:7-4:11; vgl. Openb. 14:13). Maar op aarde kan er reeds innerlijke rust zijn, een verademing als lasten en bedreigingen wegvallen (Ps. 116:7; Job 20:20). Jezus ziet hoe mensen moe zijn van de last van een wettische religie: wie Hem volgt zal rust vinden (Matt. 11:28).