Inwoners van de stad Rome en van Italië (Joh. 11:48; Hand. 25:16; 28:17), maar ook die bewoners van het grote Romeinse rijk, die het burgerrecht hadden verworven, zoals Paulus (Hand. 16:37; 22:25; 23:27). Of dit laatste ook het geval was met de Joden en Jodengenoten, die in Hand. 2:10 ‘hier verblijvende Romeinen’ genoemd worden, is niet duidelijk.