Ring


Deze wordt gedragen aan de vinger, de arm, rond de enkel, of aan de neus (Gen. 24:22; 35:4; Ex. 32:2; 35:22; Richt. 8:24; Luc. 15:22). Gevangenen werden wel aan ringen die hen door de neus of de kin geslagen werden meegevoerd (Jes. 37:29; Ez. 19:4). De symbolische waarde van de ring is groot. De zegelring is het kenmerk van de drager. In de overdracht er van schenkt de koning zichzelf, zijn macht aan Jozef of Haman (Gen. 41:42; Est. 3:10; vgl. het verzegelen van brieven 1 Kon. 21:8; Est. 8:8). Het beeld van de koning als zegelring spreekt voor zichzelf (Hagg. 2:24). Zerubbabel, de knecht van de HEER, is gevolmachtigde van God (vgl. Jer. 22:24).