Deze valt in de wintermaanden in Israël het overvloedigst (Ezra 10:13; Job 37:6), nadat in oktober/november de vroege regen is gekomen (Deut. 11:14; Jak. 5:7). De bronnen en de cisternen worden gevuld en het land wordt groen. De late (spade) regen valt in maart/april en is van grote betekenis voor het rijpen van de oogst (Deut. 11:14; Job 29:23; Zach. 10:1). Het uitblijven van die regen is een ramp (1 Kon. 17:1; Openb. 11:6), maar ook de langdurige stortregen (Gen. 7:12!; Ez. 38:22; Matt. 7:27), die een gericht kan zijn (Jes. 30:30; Ez. 38:22).