Hebreeuws: refaiem, reuzen. Oorspronkelijke bevolking van Kanaän, afstammelingen van Rafa (2 Sam. 21:16-22; Gen. 15:20; Joz. 17:15). Zij spoken in de herinnering van de bewoners van het land als refa’iem, d.i. geesten, schimmen, wat een algemene benaming is worden voor geesten van gestorvenen (Ps. 88:11 vv; Jes. 26:14).