De rechterhand is de doe-hand, de sterke hand (want ‘linkszijn’ is uitzondering vgl. Richt. 3:21; 7:20; 1 Kron. 12:2). ‘De rechterhand des HEREN doet krachtige daden’ (Ps. 118:15; vgl. 78:54; 98:1; Hand. 2:33). God zweert bij Zijn rechterhand, Zijn overmacht, en Jakob legt zijn sterkste woorden met Zijn (gekruiste) rechterhand op Efraim (Gen. 48:17). Zitten aan iemands rechterhand wil zeggen door die ander versterkt worden (de ereplaats! 1 Kon. 2:19; Jes. 41:10; Matt. 26:64; Kol. 3:1). Dat is ook het geval als God mij bij de rechterhand pakt (Ps. 73:23; Jes. 41:13; 45:1).
Petrus zegt tot de verlamde: wandel! En hij greep hem bij de rechterhand (Hand. 3:7). Als de rechterhand sterk is en de linkerhand zwakker, kunnen links en rechts de betekenis krijgen van onheil (vgl. het Latijnse woord voor links: sinister!) resp. geluk.
De Koning zegt tegen de ‘bokken’ aan Zijn linkerhand: ‘gaat weg van mij, gij vervloekten’ (Matt. 25:41) en tegen de ‘schapen’ aan Zijn rechterhand: ‘komt gij gezegenden mijns Vaders, beërft het Koninkrijk’ (vs. 34).