De kleine, Hebr. Sja-oel (Saul), Israëliet uit de stam Benjamin, geboren in Tarsus (Cilicië, Klein-Azië, Hand. 9:11), Romeins burger, schriftgeleerde en farizeeër (Fil. 3:5), leerling van de beroemde Gamaliël, vervolger van de christelijke gemeente, aan men Jezus zich openbaarde bij Damascus (Hand. 9:3 w). Hij wordt gedoopt en verkondigt het evangelie als een knecht van de HEER in Klein-Azië, Griekenland en Rome. Hij is de apostel der volken die zich eerst tot zijn landgenoten richt en daarna tot de niet-Joden, en die na bewogen discussies in Jeruzalem bewerkt dat heidenen die gedoopt worden ontheven worden van de plicht de joodse wet te houden (besnijdenis, spijsregels, Hand. 15:5-21). Paulus wordt wegens rellen in Jeruzalem door Romeinen gevangen genomen (Hand. 21:27, 58 n. Chr.) en naar Rome gebracht, waar hij waarschijnlijk in 67 n. Chr. sterft. De gemeenten die hij stichtte op zijn 3 reizen, onderrichtte hij ook door brieven (Romeinen, Korinthiërs, Galaten, Efeziërs, Filippenzen, Tessalonicenzen en Filemon). Achter Paulus’ auteurschap van 2 Tessalonicenzen, Efeziërs, Kolossenzen, Timoteüs en Titus worden door sommigen vraagtekens gezet.