Paleis


Hebr. bajjit = huis of heejkaal = paleis of tempel, Gr. oikos = huis of naos= tempel. In de bijbel komen de paleizen van David (2 Sam. 5:11), Salomo (‘woud van de Libanon’ 1 Kon. 7:10), Achab (1 Kon 21:1), Babel (2 Kon. 20:18), Ahasveros (Est. 1:5, 8 v), van de hogepriester (Joh. 18:15) en Herodes (Hand. 23:35) voor. Een koninklijk paleis is een groot gebouw, waarin schat- en voorraadkamers (2 Kon. 12:18), een harem (2 Sam. 20:3), vertrekken voor gezinsleden en hofhouding (2 Kon. 20:18; 2 Kron. 21:17), een troonzaal (1 Kon. 7:7) gevonden worden. Genoemd wordt ook het huis van de HEER, waarvoor vaak het woord heejkaal wordt gebruikt. Dat is dikwijls de tempel in Jeruzalem, maar soms de tempel in de hemel, het oer- of tegenbeeld van het huis Gods op aarde. Men vertaalt dan herhaaldelijk met paleis (Ps. 11:4; 29:9; Mi. 1:2; Hab. 2:20; vgl. Joh. 14:2).