Vaak een familiehoofd of oudste (Num. 7:2-84; 3:24; Ezra 1:5). In de tijd van het n.t. zijn de oversten van het volk de leden van de volksvergadering (Luc. 23:13; 24:20; Joh. 3:1; Hand. 3:17; 13:27). Jalrus was een overste van de synagoge, het hoofd van een plaatselijke joodse gemeente (Mare. 5:22; vgl. Luc. 13:14). We horen ook wel van meerdere oversten der synagoge (Hand. 13:15). Paulus treft in Korinte Crispus en Sostenes als oversten aan (Hand. 18:8, 17). Een leider van de gemeente kon over een dienaar als helper beschikken (Luc. 4:20).