Gr. presbyteros, het geslachts- of familiehoofd die als leider van de clan wordt beschouwd en deze vertegenwoordigt naar buiten (Ex. 3:16, 18; 18:12; Lev. 4:13-15; Num. 11:16).
De oudsten van de stad zijn de hoofden van de voornaamste families in die plaats (Richt. 8:14, 16; 11:7; Ruth 4:2). Met de oudsten van Israël wordt beraadslaagd (1 Sam. 8:4; 2 Sam. 3:17; 17:4, 15; Ps. 107:32; Ez. 7:26). In de geschiedenis van Jezus spelen de oudsten van het volk samen met de over-priesters een belangrijke rol, zij nemen hun beslissingen in een raad (Matt. 16:21; 26:47; Luc. 22:66; vgl. Hand. 4:5, 8, 23; 6:12; 22:5). Ook de chr. gemeente wordt geleid door oudsten of ouderlingen (Hand. 11:30; 14:23; 15:2; Jak. 5:14). Bij de verkiezing van oudsten in de gemeente wordt niet naar de invloed of macht van een familie gekeken, maar wordt gelet op onberispelijkheid van levenswandel en kundigheid (Tit. 1:5 vv). Oudsten, die goede leiding geven, komt een dubbel eerbewijs toe, vooral hun, die zich belasten met prediking en onderricht (1 Tim. 5:17). De Willibrord-vertaling spreekt niet van oudsten of ouderlingen, maar van presbyters.