Oor


Orgaan van het gehoor, belangrijk ook omdat God spreekt en Zijn woord wordt verkondigd en voorgelezen. Het geloof is uit het horen, en het horen door het woord van de Christus (Rom. 10:17). Daarom is de vermaning om goed te luisteren op zijn plaats: Wie oren heeft, hore (Matt. 11:15; 13:9,43; Luc.8:8; Openb.2:7; 3:6). Men heeft oren en toch hoort men vaak niet, als een dove (Jes. 6:10; Jer. 7:24; 25:4; Matt. 13:15), als een onbesnedene van oor (Hand. 7:51). Een knecht wordt met zijn oor verbonden aan het huis van zijn meester, hij is een ‘horige’, ‘onderhorig’ geworden (Ex. 21:6) en het oor van de priester, die goed moet kunnen luisteren, wordt met bloed gereinigd (Ex. 29:20, vgl. de lippen en het spreken in Jes. 6:7). In de heilstijd worden de oren der doven geopend (Jes. 35:5, vgl. Matt. 11:5); om goed te kunnen horen zal men zijn oor ‘neigen’, d.w.z. het hoofd buigen in de richting van de spreker (Gen. 4:23; Ex. 15:26; 2 Kon. 19:16). Hetzelfde wordt bedoeld met de uitdrukking ‘het oor lenen aan’, d.i. met het oor leunen naar (Num. 23:18; Ps. 17:1; Tit. 1:14).
Het tegengestelde hiervan is: het oor afwenden (Spr. 28:9; 2 Tim. 4:4). Wie wat gezegd wordt ter harte neemt ‘legt woorden in zijn oren’ (Luc. 9:44), ‘neemt redenen ter ore’ (Ps. 5:2).