Gewijde. Als Israëliet nam men de regels in acht die in het boek van het verbond zijn genoemd. Maar men toonde buitengewone toewijding aan God door zich extra beperkingen op te leggen door middel van geloften. Een Nazireeër drinkt geen wijn, eet geen druiven, vermijdt het scheren van het haar, bezoekt geen begrafenis (Num. 6:1-7). Hij geldt als drager van een bijzondere kracht van =od, zoals blijkt uit de geschiedenis van Simson, die overigens voor zijn gehele leven en gewijde des HEREN was (Richt. 13:5). Ook op Samuël is dat van toepassing. Later is het Nazi-reeërschap van tijdelijke aard, in verband waarmee het ritueel wordt beschreven dat terugkeer naar het gewone leven mogelijk maakt (Num. 6:13-21). Trekken van het charismatische Nazireeërschap draagt Johannes de Doper (Luc. 1:15; 7:33; Matt. 11:18), terwijl ook van enkele joods-christelijke mannen in Jeruzalem gezegd wordt dat zij een Nazireeërge-lofte deden (Hand. 21:23).