Elk mens is uniek en anders, elk ego heeft zijn geheim, daarom is het contact met elkaar altijd een gebeurtenis; een ander onder de ogen komen heeft iets van een grensoverschrijding. Men kan niet zo maar met elkaar spreken of verkeren; men ‘nadert’ en daarna wordt er gesproken of geluisterd (Gen. 44:18; Num. 27:1 v; 36:1; Joz. 21:1 v; Jes. 34:1; Jer. 42:1). Het naderen tot een vrouw is een kiese aanduiding geworden van de geslachtsgemeenschap (Gen. 20:4; Ex. 19:15; Jes. 8:3). In het bijzonder een koning, een rechter, een vijand zijn ‘vreemd’, men moet hen eerst naderen voor de ontmoeting (Deut. 1:22; Joz. 8:5; Jes. 41:5; 48:16), maar vooral God en wat bij Hem hoort is heilig en onaanraakbaar. Het volk blijft van verre staan, de onbevoegde mag niet ‘naderen’, alleen Mozes of de priesters mogen dichterbij komen om te luisteren of te dienen (Ex. 20:21; 24:2; Num. 1:51; Ez. 44:15).
Om bij God te zijn, zal men zich heiligen of een zoenoffer brengen. Het ‘doen naderen’ wordt zodoende een omschrijving voor het naderbijbrengen van een offer op het altaar (Ex. 29:3; Ezra 8:35; Ez. 43:22 v). Het woord qorbaan, afgeleid van het werkwoord naderen, dat Jezus gebruikt, betekent: offergave (Mare.7:11; vgl. Lev. l:2v; 22:18). Jakobus heeft gezegd: nadert tot God en Hij zal tot u naderen (4:8). Dat mag, maar het is wel een grensoverschrijding die eerbiedig en met concentratie van de geest ondernomen moet worden.