Naakt


Gr. gymnos. Vaak betekent naakt het schamel gekleed zijn (Job 22:6; Matt. 25:36; 1 Kor. 4:11), teken van armoede (Job 24:7; Deut. 28:48), de situatie van een pasgeboren kind of van een stervende (die niets mee kan nemen, Pred. 5:14; Job. 1:21). Het geheel naakt zijn wekt schaamte (Gen. 3:7) en is een schande (Jes. 20:4; Hos. 2:8; Mi. 1:1 1) In overdrachtelijke zin spreekt naaktheid van geestelijke armoede, het onbehuisd zijn (2 Kor. 5:3; Openb. 3:18; 16:15).