In 1 Kronieken 15:16 en Psalmen 150 worden allerlei muziekinstrumenten genoemd:
- snaarinstrumenten zoals de citer, de harp en de luit
- slaginstrumenten zoals de cimbaal (een klein bekken), de tamboerijn
- blaasinstrumenten zoals de fluit, de schalmei, de bazuin of hoorn (sjofaar), de trompet.
Luiten, harpen en cimbalen (1 Kronieken 15:16)
Bazuin, luit, harp, trommel, fluit, snarenspel, orgel, cimbalen (Psalmen 150)
De muziek was tempelmuziek, maar ook volksmuziek op het oogstfeest (Amos 6:5; Jesaja 5:12), bij het overwinningsfeest (Richteren 11:34; 1 Samuël 18:6; Psalmen 68:26), de dodenklacht (Jeremía 48:36).
Alámoth
Alámoth is een muziekterm en is waarschijnlijk een toespeling op de sopraanstemmen van jonge vrouwen. De term werd blijkbaar gebruikt om aan te geven dat een lied of muziekstuk in hoge stemming/register moest worden uitgevoerd.
Fluit
Het muziekinstrument dat door sommigen als een soort doedelzak wordt getekend, maar door de meesten gezien wordt als een herdersfluit, een dubbele rietfluit waarop geblazen wordt (Genesis 4:21; Job 21:12; Psalmen 150:4; Jesaja 30:29; Daniël 3:5). Jezus vergelijkt mensen, die niet naar Johannes de Doper of Hemzelf luisterden, met kinderen die niet gaan dansen als er op de fluit gespeeld wordt. Zij willen niet naar hun ‘pijpen’ dansen (Matthéüs 11:16 ev.).