Gr. didaskalos, d.i. leermeester, die leerlingen, discipelen om zich heen verzamelt, de bijbel uitlegt en in het bijzonder onderricht over de rechte levensweg. Jezus wordt vaak met ‘rabbi’, meester aangesproken (Joh. 1:39; 20:16). Hij is zulk een joodse didaskalos (Matt. 8:19; 9:11; 17:24; 22:24). De eigenaar van slaven, ook meester genoemd, heet echter geen didaskalos, maar despotés (1 Tim. 6:1 v; Titus 2:9; 1 Petr. 2:18). De LXX noemt zo’n meester of meesteres kurios of kuria (Gen. 16:4; Deut. 23:15).