Hebreeuws: man, man hoe, Wat is dit? Het ‘brood uit de hemel’ dat de Israëlieten aten tijdens hun woestijntocht (Ex. 16:31 vv; Num. 11:6,9; Deut. 8:3; Ps. 78:25; 105:40), waarvan dagelijks een gomer per persoon werd verzameld. Dit manna is waarschijnlijk het tot een witachtig kogeltje verhard sap van de schildluis, dat o.a. vanwege zijn zoete smaak door de mieren wordt gegeten. Ook de bedoeïenen eten het graag, als een soort honing. In het n.t. wordt over het manna gesproken als type van het avondmaal (1 Kor. 10:3 v), symbool van het heil (Openb. 2:17) en als voorafbeelding van het levensbrood Christus (Joh.6:3 1,49).