Maand


De 29 1/2 dag van de omloop van de maan. Van de Oud-Israëliti-sche maanden worden er maar 4 genoemd:

  1. Ethaniem, herfstmaand (sept./okt., 1 Kon. 8:2),  
  2. Bul, regenmaand (okt./nov., 1 Kon. 6:38),  
  3. Abib, arenmaand (maart/april, Ex. 13:4; Deut. 16:1)
  4. Ziv, bloemenmaand (april/mei, 1 Kon. 6:1, 37).

In de late koningstijd werden de maanden alleen met nummers aangeduid: de le, 2e etc., gerekend vanaf de lente (Jer. 28:1, 17; 36:9; 39:1 v; 41:1; Ez. 1:1; Zach. 1:1, 7). Na de ballingschap komen de Babylonisch-Assyrische namen in zwang (Neh. 1:1; 2:1; 6:15; Ezra 6:15). Ze luiden:

  1. Nisan (maart/april),
  2. Ijjar (april/mei),
  3. Siwan (mei/juni),
  4. Tammoets (juni/juli),
  5. Ab (juli/aug.),
  6. Eloel (aug./sept.),
  7. Tïsjri (sept./okt.),
  8. Marchesjwan (okt./nov.)r
  9. Kislew (nov./dec.),
  10. Tebet (dec./jan.),
  11. Sebat (jan./febr.),
  12. Adar (febr./maart) en een ‘schrikkelmaand’ We-adar (= en nog een Adar, Adar II).

Al voor de christelijke tijd valt het begin van het konings- en het ‘kerkelijke’ jaar op de le van de maand Nisan. Het landbouw en het financiële jaar vangt aan op de le van Tisjri.