Lot (loten)


Gr. kleros, vaststelling, bepaling, toedeling. Het lot wordt in bepaalde gevallen gebruikt als Godsspraak, om koning of apostel aan te wijzen (1 Sam. 10:20 vv; Hand. 1:26), uitsluitsel te verkrijgen over de verdeling van het land (Ps. 16:5; Mi. 2:5), een schuldige te vinden (Joz. 7:13 vv; 1 Sam. 14:36 vv). Jezus’ kleding werd verdeeld door het werpen van het lot (Mare. 15:24; Joh. 19:24). Hoe er precies geloot werd, is niet gemakkelijk te achterhalen. We horen over het schudden van loten in een orakeltas van het priestergewaad (Spr. 16:33), en over Uriem en Tummiem, die als gunstig of ongunstig teken werden opgevat (Ex. 28:30).