Lossen


Slaven en gevangenen konden worden losgekocht (Ex. 21:8; Lev. 25:48; Job 6:23). Ook verlorengegaan familiebezit kan weer worden vrijen teruggekocht. Hij, die dit doet, heet een losser (Lev. 25:25; vgl. Ruth 4:5 vv). In Israël wist men dat in het bijzonder eerstgeborenen eigendom van God waren. Dit betekent echter niet dat zij moeten sterven (Gen. 22). Voor een symbolisch bedrag kunnen kinderen en jonge dieren gelost worden (Num. 3:46; 18:15 w). Ook ter dood veroordeelden kunnen in bepaalde gevallen zoengeld als losprijs voor hun leven geven (Ex. 21:30). Maar de dood kan men nooit afkopen, zelfs de grootste rijkaard niet (Ps. 49:8 v). In overdrachtelijke zin kan bevrijding door God een loskopen of lossen worden genoemd. De losprijs wordt niet genoemd: de HEER zal loskopen de rest van zijn volk, die overblijft in Assur, Egypte etc. (Jes. 11:11). ‘Om niet zijt gij verkocht, zonder geld zult ge worden gelost’ (Jes. 52:3). Anders echter Jes. 43:3, waar Egypte losgeld is voor de gevangenen. Dit losgeld wordt ook genoemd in een beeldspraak over de bevrijding van mensen uit de macht van zonde en dood: ‘zoals de Zoon des Mensen is gekomen om te dienen en zijn leven te geven als losprijs voor velen’ (Matt. 20:28; 1 Tim. 2:6)