Lip


Spraakorgaan (Deut. 31:19; Job. 13:6; Ps. 12:3) en aanduiding van het spreken zelf (Ps. 40:10; 45:3; Spr. 4:24; 10:19).
Een goed antwoord is als een kus op de lippen (d.w.z. voor hem die gesproken en gevraagd heeft, Spr. 24:26). Het volk hing aan Jezus’ lippen, d.w.z. was geboeid door Zijn woorden (Luc. 19:48). De vrucht der lippen is het loven van de Naam (Hebr. 13:15; vgl. Hos. 14:3) of de door een boodschap geschapen ‘vrede’ (Jes. 57:19).
De lippen of het spreken kunnen als oppervlakkigheid onderscheiden worden van de gedachten van het hart (Jes. 29:13; Matt. 15:8).