Het lijden kan als een door God gezonden straf gezien worden (Gen. 3:16; Jes. 1:4 v; Am. 3:6), of als gevolg van het optreden van boze machten (1 Sam. 16:14; Ps. 3:2; 9:16, 18; Rom. 8:22; Gal. 4:3 v). Het lijden van de rechtvaardige is echter raadselachtig (Ps. 73:25; Job 38:2). Maar dat van de Knecht des HEREN is plaatsvervangend en verzoenend (Jes. 49:4-7 v; 50:4-9; 53:3-12). Het geheim van het lijden en sterven van Jezus de Christus wordt door evangelisten en apostelen ongeveer op deze wijze toegelicht (Matt. 26:28; Mare. 10:45; Joh. 12:24; Rom. 3:25; 1 Kor. 15:3). Jezus had voorlopers in het lijden (Matt. 5:12; Hand. 7:52; Hebr. 11:2) en wist van navolgers daarin (Matt. 5:11; 10:22; Joh. 15:20). Paulus zegt tegen de Filippenzen dat hun de genade is verleend niet alleen in Christus te geloven, maar ook voor Hem te lijden ‘in dezelfde strijd, die gij van mij hebt gezien’ (Fil. 1:19 v).