Het gebod van het liefhebben van God en de naaste, zoals Jezus ons voorhoudt (Matt. 22:36 vv), is een bijeenvoegen van wat in Deut. 6:5 en Lev. 19:18 reeds werd geformuleerd. Het feit dat liefhebben als een opdracht wordt ervaren, kan het misverstand wegnemen dat liefde een heftige emotie of een brandende hartstocht zou zijn. Liefde is vooral keuze en solidariteit. Zoals daartegenover haten wil zeggen dat men de ander op de 2e plaats zet, terzijde schuift. De liefde tot God blijkt uit het achtslaan op zijn aanwijzingen, het wandelen in zijn wegen (Ex. 20:6; Deut. 10:12 v; Joh. 14:15; 1 Joh. 4:21).
De liefde van God krijgt gestalte in de verkiezing van Israël en de trouw aan zijn verbond (Deut. 7:8; Jer. 31:3; Hos. 11:1).
De geliefde Zoon is de uitverkoren zoon (Matt. 3:17; Luc. 9:35). In het bijzonder als zijn liefde zich richt op de wereld, in de komst en het offer van de Zoon (Joh. 3:16; Ef. 2:4v; 1 Joh. 4:10).
De liefde tot God en de naaste zijn nauw met elkaar verbonden: wie God liefheeft, moet ook zijn broeder liefhebben (1 Joh. 4:21). ‘Hieraan onderkennen wij, dat wij de kinderen van God liefhebben, wanneer wij God liefhebben en Zijn geboden doen’ (1 Joh. 5:2). Paulus prijst in 1 Kor. 13 de liefde boven het geloof en de hoop (v. 13). Liefdemaal – Gr. agapè, wordt alleen in Jud. 12 vermeld. Het gaat echter om maaltijden zoals deze bijv. ook in Hand. 6:2 of 1 Kor. 11:20 vv beschreven worden. De meegebrachte gaven werden door de diakens verdeeld, waarbij ook speciaal gelet werd op de afwezige armen. Over ontaarding van het liefdemaal spreken de genoemde plaatsen (behalve Hand. 6:2 en 2 Petr. 2:13).