Allerlei momenten en gebeurtenissen werden begeleid door lied en zang, een afscheid (Gen. 31:27), een thuiskomst (Luc. 15:23), het sterven (Gen. 23:2; 2 Sam. 1:19-27; 3:33 v; Jer. 9:16 vv; 22:18; Zach. 12:10 vv; Matt. 9:23 klaagvrouwen). Men kan denken aan het arbeidslied bij de oogst (Richt. 9:27; Jes. 16:10; 24:7), bij het graven van een put (Num. 21:17 vv), aan het feest- en liefdeslied (KI. 5:14 v; Amos 6:4-6), waarvan het lied van de wijngaard (Jes. 5:1 vv) en het Lied der liederen, d.i. het Hooglied, prachtige voorbeelden zijn (vgl. Ps. 45; Openb. 19:7 w). We wijzen op het pelgrimslied (Ps. 122), waarbij waarschijnlijk ook de Sions-liederen gerekend moeten worden (Ps 46; 48; 84; 87), het strijd- en overwinningslied, bv. het lied van Mozes aan de Schelfzee (Ex. 15:1 w) en het lied van Debora (Richt. 5; vgl. verder Richt. 11:34; 16:23-25; Num. 21:14 v; 1 Sam. 18:6 v; Openb. 15:3 v; 19:1 v). We noemen ook het spotlied bij de nederlaag van de vijand (Job 13:9; Jes. 14:4; KI. 3:4), het lied van zangers en zangeressen aan het hof van de koning verbonden, met name van David (2 Sam. 23:1; Ps. 2; 45; 110 en wrsch. vele aan ‘David’ toegeschreven Psalmen), het cultische lied, vooral de lof-, klaag’, dank-psalmen waarvan er ook enkele in het n.t. voorkomen (Luc. 1:46-56; 68-80; Luc. 2:29-32; Openb. 15:3 v) en de Christus hymnen (Ef. 5:14; Fil. 2:6-11; Kol. 1:15-20).
Ook in de chr. gemeente wordt veel gezongen (Matt. 26:30; Ef. 5:19; Kol. 3:16; Hebr. 13:15).