Leugen


Gr. pseudos. Men kan niet alleen een leugen zeggen (Ex. 20:16), maar ook doen (Openb. 21:27; 22:15), nl. door verraderlijk te handelen (2 Sam. 18:13), God ontkennen (Jer. 5:12), zich uitgeven voor wat men niet is (Jer. 14:14 v). Alles wat ‘leugen’ heet is tegelijk ook ‘waardeloos’, een ‘niets’ (Amos 2:4, afgoden; Mi. 2:11; Ps. 62:10). De duivel is de inspirator van de leugen, de leugenaar van het begin (Joh. 8:44; 2 Tess. 2:11).
God haat de leugen, omdat hij liefde vraagt (Lev. 19:11; Ps. 5:7; Kol. 3:9; Openb. 22:15).