Leer


Met ‘leer’ kan bedoeld zijn de activiteit van het onderrichten (Rom. 12:7), maar ook inhoudelijk datgene wat onderwezen wordt (Deut. 32:2; Job. 11:4; Mare. 1:27). In Israël wordt geleerd aangaande de weg, d.w.z. de geboden en inzettingen (Deut. 4:14; Ps. 32:8; 119:12; Jes. 2:3).
Het is van het grootste belang dat kinderen onderricht worden (Ps. 78:5; Deut. 4:10) thuis, onderweg, bij het liggen en het opstaan (Deut. 11:19). Het onderrichten en het onderricht ontvangen is gemeentevormend (2 Tim. 3:16; 4:2v; Tit. 1:9).
Jezus leerde in de synagogen (Matt. 9:35) en in de tempel (Mare. 14:49), Hij leerde veel dingen (Mare. 4:2) en droeg Zijn discipelen op de mensen te leren onderhouden al wat Hij bevolen had (Matt. 28:19). Deze leerden het volk na pinksteren elke dag in de tempel en in de huizen (Hand. 4:2; 5:21, 42). De leer als apostolische boodschap, wordt gezond genoemd (1 Tim. 1:10; 2 Tim. 4:3). Daartegenover heten bv. de ‘leer van Bileam’ (Openb. 2:14), van de Nikolaieten (Openb. 2:15), en van Izebel (Openb. 2:20), een ‘vreemde leer’ (Hebr. 13:9), gevaarlijk.
De manier van onderrichten van Jezus onderscheidt zich van die der schriftgeleerden (Matt. 7:28; 11:28). Maar ook inhoudelijk wordt zijn leer als nieuw ervaren (Mare. 1:27; vgl. Hand. 17:19). De hogepriester informeert naar zijn leerlingen en zijn leer (Joh. 18:19). Deze laatste komt van Goden door het ‘doen’ van Jezus’ leer zal blijken of deze menselijk dan wel goddelijk is (Joh. 7:16 v).