Een tijdelijke verblijfplaats van takken en loof op het land waar gewaakt en geoogst moet worden (Gen. 33:17; Jes. 1:8; 4:6). Zo kan ook de woonplaats van God genoemd worden (Job. 36:29; Ps. 27:5) of de ontluisterde dynastie van David (Amos 9:11; Hand. 15:16). Tijdens het loofhuttenfeest, het oogstfeest, woont de Israëliet 7 dagen in een hut (Lev. 23:42). Het verband met dit feest is niet duidelijk in het voorstel van Petrus op de berg drie hutten te bouwen (Matt. 17:4).