Hebr. jesjoeah, hulp, verlossing. Mensen kunnen ‘heil’ brengen (1 Sam. 14:45; Jes. 62:1), meestal is de uitredding het werk van God (Ex. 14:13; Ps. 118:14 v; Jes. 12:2; 45:7 etc.). Het Griekse woord sootèria wijst in het n.t. vooral de goddelijke hulp en uitkomst door Jezus de Messias aan (Luc. 2:30; Hand. 28:28; 2 Kor. 6:2, etc.). De SV sprak in dit verband van ‘zaligheid’ en Zaligmaker. In de Griekse naam Jésoes, Jezus = Jozua (Joz. 1:1; Neh. 3:19) zit dit begrip jesjoeah, heil. De titel Heiland, Redder, Bevrijder vinden we verschillende keren in het n.t. (Luc. 1:47; 2:11; Joh. 4:42; Hand. 5:31).