Hebreeuws: ‘ibri. Dit is waarschijnlijk: die van de overkant (nl. van de Eufraat) komt. Naam van een groep volken waartoe de Israëlieten behoorden, wier stamvader Eber is (Gen. 10:21), met name Abraham en zijn nakomelingen (Gen. 14:13; 40:15; Ex. 3:18; 1 Sam. 4:6, 9). Paulus noemde zich een Hebreeër (2 Kor. 11:22). Het Hebreeuws is de taal der Hebreeën (Joh. 19:20). De brief aan de Hebreeën is, neemt men aan, gericht tot de christenen uit de Joden, waarschijnlijk in Rome woonachtig (± 85 n. Chr.).