Haten


Haat is in de bijbel niet zulk een kwaadaardige emotie als wij veronderstellen. Zulk haten wordt zowel in het o.t. als in het n.t. ten sterkste afgekeurd (Lev. 19:17 v; 1 Joh. 2:9, 11). Meestal wordt met ‘haten’ aangeduid dat men iemand achterstelt bij een ander, deze op de 2e of 3e plaats laat komen (zoals liefhebben een ander woord is voor: kiezen voor, solidair zijn met), want zou men zijn ouders moeten haten of zou het betekenen dat zij in de navolging van Jezus niet meer nummer 1 zijn? (Luc. 14:26; vgl. Matt. 6:24). In het huwelijk kan een man zijn vrouw gaan ‘haten’ d.w.z. hij stelt haar achter bij een ander (Gen. 29:31; Deut. 21:15 w). Zoals God een afkeer heeft van goddeloosheid en ongerechtigheid (Ps. 11:5; 45:8; Spr. 6:16; Jes. 1:14), aan Jakob de voorkeur heeft gegeven boven Esau (Mal. 1:3), zo zullen ook mensen winstbejag (Ex. 18:21), het gezelschap van boosdoeners (Ps. 26:5), afgodendienaars (31:7), de leugen (119:163), het kwaad (Spr. 8:13) verwaarlozen en afwijzen.