Hart


Hebreeuws: leeb (waarvan afgeleid ons woord lef). Grieks: kardia (vgl. ons: kardinaal). Latijn: cor. In de bijbel is maar enkele malen sprake van het hart als (kloppend) lichaamsdeel (Ex. 28:29; 1 Sam. 25:37; 2 Sam. 18:14; 2 Kon. 9:24; Ps. 37:15), meestal staat het overdrachtelijk, voor het innerlijk van de mens, het binnenste, de kern van zijn persoon (Jer. 31:33; Ez. 36:26). We kunnen deze betekenis vergelijken met het gebruik van het woord in verband met de zee of de aarde: het midden of het diepste daarvan (Ex. 15:8; Ps. 46:3; Spr. 23:34; Ez. 27:27; Matt. 12:40). Zo is lofzeggen, geloven, liefhebben met het hart een tegenstelling van lippentaal, een uitwendig, hoorbaar spreken (Ps. 4:5; Spr. 14:13; 20:5; Matt. 15:8). Mensen doorgronden het menselijk hart niet, maar God is de kenner van het hart (Ps. 44:22; Jer. 17:10; Rom. 8:27).
Het grote gebod is het liefhebben van God met het gehele hart (Deut. 6:5; Matt. 22:37). Het is het hart van de mens, dat verdriet heeft (1 Sam. 1:8; Ps. 13:3; Jes. 1:5), zich verheugt (Ex. 4:14; Ps. 4:8; Jes. 24:7), ‘hartgrondige’ vreugde kent (Ez. 36:5), angstig is (Deut. 20:3, 8; Joz. 2:11; Ps. 25:17), vertwijfelt (Pred. 2:20; KI. 1:20), gelooft (Rom. 10:9 v; Ef. 3:17) of verstaat, verstand heeft (Deut. 8:5; Spr. 2:2; 10:8; 15:14).
Zowel in het o.t. als in het n.t. geldt het hart als oorsprong van de levenshouding, de bron van gedachten en plannen (Spr. 4:23; Matt. 15:18 v; Luc. 2:35). De verharding of de verstokking van het hart wijst op blokkering van het inzicht, de onwil of het onvermogen om te luisteren (Ex. 4:21; Jer. 9:14; Mare. 3:5; Joh. 12:40; Hebr. 3:8).
Het harde of stenen hart moet veranderd worden in een hart van ‘vlees’ (Ez. 36:26; 2 Kor. 3:3), het moet ‘besneden’ worden, d.w.z. hervormd, gereinigd worden (Deut. 10:16; Jer. 4:4; Ez. 44:7, 9; Rom. 2:29). Enkele malen wordt in het o.t. ook over het hart van God gesproken, hoe moeilijk het ook is zich het ‘innerlijk’ van God als iets aparts in te denken. Zijn hart doet pijn (Gen. 6:6), heeft medelijden (Hos. 11:8), leeft mee (1 Kon. 9:4), bedenkt dingen (Jer. 7:31).