Haasten (zich)


Het spreekwoord ‘haastige spoed is zelden goed’ herinnert aan spreukenwijsheid, die zegt dat men niet te vlug met zijn woorden moet zijn (Spr. 29:20; Prcd. 5:1), of te hard moet lopen (Spr. 19:2). Doordat zijn voedster hem als kind bij haar haastige vlucht liet vallen, was Mefiboset heel zijn leven kreupel (2 Sam. 4:4).
Daarentegen haasten boodschappers zich dikwijls terecht om zich snel ter bestemde plaats te melden (Gen. 45:9; Richt. 13:10; 1 Sam. 4:14; 2 Kron. 35:21; Luc. 2:16 v). Soms weet een profeet, dat wat hij aankondigt, spoedig zal gebeuren, bv. de ondergang van Israël. Jesaja noemt zijn zoon derhalve: Maher-Schalal Chaz-Baz, d.i. haastig buit, spoedig roof (Jes. 8:1; vgl. Sef. 1:14; Openb. 22:20). Opmerkelijk is in de Psalmen de vaak herhaalde bede van hen die bedreigd worden dat God haastig te hulp moet komen. De nood is dan hoog gestegen (Ps. 22:20; 38:23; 70:2, 6; 141:1 etc.).