Gruwel


Hebr. to ‘eebah, het afschuwelijke, het walgelijke. In Israël zijn incest, sexuele gemeenschap met een dier, kinderoffer, homosexualiteit (Lev. 18) gruwelen. Zo ook het zilver en het goud van afgodsbeelden (Deut. 7:25), het eten van onreine dieren (Deut. 14:3), travestie (Deut. 22:5), hoerenloon in de tempel (Deut. 23:18). Meestal lezen we dat God van deze dingen walgt. Met name ook van tweeërlei maat (Deut. 25:16; Spr. 11:1) en van afgodsbeelden (Deut. 27:15). Veel van deze ‘gruwelen’ staan in verband met heidense praktijken. Daarom kan het meervoud ‘gruwelen’ vreemde góden betekenen (Deut. 32:16) of afschuwelijke gebruiken van vreemde volken (1 Kon. 14:24; 2 Kon. 16:3).
‘Gruwel der verwoesting’ die op de heilige plaats staat (Matt. 24:15; vgl. Dan. 11:31; 12:1 1), is waarschijnlijk een afgodsbeeld waardoor de tempel ontwijd wordt of oorzaak is van de verwoesting van Jeruzalem.