Goddeloze


Hebr. rasja, is eigenlijk degene die door de rechter schuldig wordt bevonden (1 Kon. 8:32), de booswicht, de misdadiger. Hij is niet de atheïst, maar de schavuit die de geboden overtreedt en zijn medemensen bedriegt en vernielt (Ps. 17:9; 37:12; Ez. 18:24; Hos. 10:13; Mich. 6:10 v; Hab. 1:13). Zij ontbloten het zwaard en spannen de boog, om armen en ellendigen te vellen, om de oprechten van hart te slachten (Ps. 3 7:14). Maar het geloof kan troosten, want ‘hun zwaard zal in eigen hart dringen en hun bogen zullen verboden worden (vs 15). De HEER schraagt de rechtvaardigen’ (vs 16). Telkens wordt de overtuiging uitgesproken dat de weg der booswichten vergaat (Ps. 1:6), zij gaan te gronde (Ps. 37:20), hun nageslacht wordt uitgeroeid (vs 28). Al kan deze zekerheid door twijfel aangetast worden als men de ‘voorspoed der goddelozen ziet’ (Ps. 73:3; vgl. Ps. 92:8; 94:3; Jer. 12:1). Het nieuwtestamentische asebès betekent: hij, die (God) niet vreest. De vreze des HEREN is de eerbied voor en het opvolgen van de geboden van God. De asebès is de misdadiger, de overtreder, die door zijn ongerechtigheid Gods toom opwekt (Rom. 1:18; 1 Tim. 1:9; 1 Petr. 4:18; 2 Petr. 2:5).