Gezicht


God maakt zich aan profeten bekend in visioen en droom (Num. 12:6; 24:4). De HEER of zijn engel verschijnt aan Abraham (Gen. 15:1), Samuël (1 Sam. 3:15), Natan (2 Sam 7:17), Jesaja (Jes. 1:1), Ezechiël (1:1), Zacharias (Luc. 1:12), Cornelius (Hand. 10:3), Petrus (Hand. 10:17), Paulus (Hand. 18:9; 26:19).
Ook beelden van toekomstige of ver verwijderde gebeurtenissen heten gezichten (Jes. 21:2; Ez. 8:3; 12:22v, 27; 13:16; Dan. 7:1; Openb. 9:17). Op het pinksterfeest ‘gaan jongelingen gezichten zien en ouderen hebben dromen’ (Hand. 2:17), d.w.z. in de oude tijd zijn maar enkele profeten, in de nieuwe tijd, de eindtijd zullen allen profeten zijn, heeft de gehele gemeente deel aan de gaven van de Geest.